En de aarde bracht voort
christelijk geloof en evolutie
Stel dat de standaard-evolutietheorie klopt. Wat betekent dat dan voor het christelijk geloof? ... Lees meer
Levertijd: | 1 - 3 werkdagen |
Datum uitgave: juni 2017
- Verzending via PostNL
- Cadeautje? Laat het inpakken
- Diverse bezorg- en afhaalopties
- Korting bij grotere aantallen
Stel dat de standaard-evolutietheorie klopt. Wat betekent dat dan voor het christelijk geloof? Voor mijn geloof?
In dit boek onderzoekt dr. Gijsbert van den Brink de mogelijke gevolgen van acceptatie van de evolutietheorie voor vragen als: Hoe kijken we naar de Bijbel? Hoe zit het met lijden en dood, met Adam en Eva, met de zondeval - en hoe is de mens dan beeld van God? Sluiten bovendien toevallige mutaties de voorzienigheid van God niet uit?
Van den Brink wil christenen met dit boek helpen ontdekken of en hoe orthodox geloven en evolutie kunnen samengaan.
Over de auteur: Gijsbert van den Brink
Gijsbert van den Brink is hoogleraar Theologie & Wetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
ISBN / EAN | : | 9789023971535 |
Auteur | : | Brink, Gijsbert van den |
Uitgever | : | Boekencentrum |
Afmetingen | : | 146 x 223 x 36 mm |
NUR-code | : | 700 - theologie algemeen |
Pagina's | : | 364 |
Producttype | : | Paperback / softback |
Bindwijze | : | Ingenaaid |
Deel uw mening met anderen en geef door wat u van dit boek vindt!
Recensie Kameel.nl (O.W. Dubois)
30 oktober 2017
Verenigbaarheid van christelijk geloof en evolutietheorie
Christelijk geloof en evolutietheorie staan veelal in een gespannen verhouding tot elkaar. Voor veel christenen is de schepping in zes dagen onverenigbaar met de idee van een geleidelijke en miljoenen jaren durende ontwikkeling van het leven zoals de evolutietheorie leert.
De auteur wil voluit staan in de traditie van het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof waarvan de kernwaarheden voor hem onopgeefbaar zijn. Tegelijkertijd wil hij recht doen aan de geldigheid – waarvan hij benadrukt dat deze meer hypothetisch dan absoluut is ? van de evolutietheorie en het door haar verzamelde indrukwekkende bewijsmateriaal en wil hij zoeken naar een zo verantwoord mogelijke wijze van verbinding van christelijk geloof en evolutie.
Na de inleiding, waarin de onderzoeksvraag naar de verenigbaarheid van christelijk geloof en evolutietheorie nader wordt toegelicht, worden de drie hoofdlijnen van de evolutietheorie uiteengezet:
1: Voortgaande schepping. De idee van het geleidelijk ontstaan van de diverse levensvormen gedurende vele miljoenen jaren op de geologische tijdschaal.
2: Gemeenschappelijke afstamming: dat is het idee dat alle levensvormen uit dezelfde bron voortkomen en daarom gemeenschappelijke voorouders hebben.
3: Natuurlijke selectie op basis van toevallige mutaties: het idee dat het dominante mechanisme achter de aardse biodiversiteit bestaat uit de bevoordeling door de natuur van organismen die als gevolg van toevallige mutaties beter aan hun omgeving zijn aangepast.
Na dit feitelijk overzicht van de evolutietheorie volgt een schets van de waardering van de natuur en het natuur wetenschappelijk onderzoek in de christelijke traditie, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het tweede artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat de natuur als een prachtig boek beschrijft, komen vervolgens de theologische problemen aan de orde die worden opgeroepen door het evolutionaire idee van de voortgaande schepping en wordt in aansluiting hieraan de vraag gesteld hoe deze haast eindeloze geschiedenis van ellende en ontberingen in overeenstemming kan worden gebracht met de goedheid van God.
Vervolgens worden de theologische consequenties van de gemeenschappelijke afstamming onderzocht waarbij de auteur tot de conclusie komt dat deze niets af doet aan de uniekheid van de mens: ‘De speciale status die we mogen genieten als beelddragers van God, schraagt de notie van menselijke waardigheid en daarmee ook die van mensenrechten. De evolutietheorie maakt het christelijk geloof en de christelijke theologie hier dus geenszins overbodig, maar doet hun relevantie juist alleen maar sterker naar voren komen!’
Daarna volgen de vragen naar Gods verbond met mensen, Adam en de val, erfzonde en de verlossing in Christus, waarbij Van den Brink geenszins de problemen en uitdagingen van de evolutietheorie voor het christelijk geloof ontkent, maar uiteindelijk concludeert dat het evolutiedenken geen afbreuk doet aan de leer van onze verlossing in Christus, maar integendeel de reikwijdte daarvan juist vergroot: ‘God bevrijdt ons door zijn verlossend handelen in Christus en de Geest niet alleen van de heerschappij van de zonde, maar vervolmaakt langs deze weg uiteindelijk ook zijn scheppingswerk door lijden, pijn en dood uit de natuurlijke werkelijkheid uit te bannen’.
In aansluiting hierop wordt een schets gegeven van de geloofsvragen met betrekking tot de evolutietheorie van de natuurlijke selectie zoals die plaatsvindt op basis van willekeurige genetische mutaties. Naar schrijvers mening hoeft hier evenmin sprake te zijn van een tegenstelling tussen Gods leiding en evolutie: ‘Gelovigen kunnen natuurlijke selectie dan ook heel goed beschouwen als het middel dat God gebruikt om de biodiversiteit in de wereld tot stand te brengen, met inbegrip van ons mensen’.
Het slothoofdstuk is gewijd aan de verhouding tussen religie en moraal enerzijds en de evolutietheorie anderzijds. Met overtuiging betoogt de schrijver dat religie en moraliteit ? in tegenstelling tot de beweringen van vele naturalistische wetenschappers en filosofen – niet gereduceerd kunnen worden tot natuurlijke processen: ‘Het is immers zeer wel denkbaar dat God in zijn openbaring gebruikmaakt van de manier waarop onze hersenen gevormd zijn door middel van eindeloze processen van natuurlijke selectie’.
De balans opmakende van zijn betoog schrijft Van den Brink dat de evolutietheorie weliswaar doorwerkt in onze opvattingen over de Schriftuitleg, Gods goedheid, mensopvattingen, de heilsgeschiedenis, de goddelijke voorzienigheid en de openbaringsleer, maar ‘dat er geen reden is om te denken dat al deze klassieke geloofsovertuigingen vervallen zodra we de evolutietheorie serieus nemen’. Reden tot vrees voor een hellend vlak hoeft er daarom niet te zijn. Meer dan anderhalve eeuw na Darwin hebben we ‘een redelijk goed beeld van waar de evolutietheorie wel en niet voor staat en waar de spanningen zitten met het orthodox-christelijk geloof. Geen van deze spanningen bleek neer te komen op een principiële onverenigbaarheid’.
Lezing van dit boek, dat van de lezer veel concentratie en een ruime open geest vergt, is een intellectueel genoegen en met bewondering neemt men kennis van de heldere wijze waarop de schrijver een onafzienbare hoeveelheid wetenschappelijke literatuur in zijn betoog heeft vervlochten. Voorbeeldig is ook de integere wijze wijze waarop met anderen in gesprek wordt gegaan. Een wetenschappelijke integriteit die niet altijd wordt gevonden.
Dit is een boek waarin geleerdheid en orthodox-christelijk geloof samenvloeien en we mogen de auteur dankbaar zijn voor de intellectuele en geestelijke vergezichten die hij ons heeft ontvouwd. In het debat over schepping en evolutie zal dit werk van een van onze meest begaafde theologen ongetwijfeld nog lange tijd een standaardwerk blijven.
Waarom wel lezen: interesse in de verhouding wetenschap-geloof in het algemeen en schepping-evolutie in het bijzonder.
Waarom niet lezen: geen belangstelling voor vragen die de wetenschap kan oproepen.
Aantal sterren: 5
O.W. Dubois, oktober 2017
Lees meer recensies van O.W. Dubois